Een thema is wat er in een boek in grote lijnen naar voren komt. Elk persoon kan een ander thema zien in een boek en boeken kunnen ook meerdere thema’s hebben. Wat blijft is dat het thema meerdere keren in het boek naar voren komt. Heel erg vroeger was het heel duidelijk wat het onderwerp van een boek was.
- Een voorbeeld is Klucht van de koe van Bredero,
- Hierin is dwaasheid/domheid een bepaald thema, aangezien de dief in het verhaal drie mensen voor de gek weet te houden.
- De laatste eeuwen is het wat minder duidelijk en moet een lezer meer zoeken.
- Vaak vindt de lezer meerdere thema’s.
- Deze thema’s worden door literatuurwetenschappers vaak tot een groot thema samengebonden.
De in een verhaal steeds terugkerende kleinere onderwerpen en gegevens noemt men motieven, In De aanslag van Harry Mulisch kun je schuld als het thema zien. In het verhaal zoekt de hoofdpersoon steeds naar wie de schuldige is van de aanslag op NSB’er Fake Ploeg en daarmee zijn ouders en broer.
Contents
Wat is een thema van het boek?
Thema (literatuur) Het thema van een literair werk is datgene — een indruk, een gezichtspunt, een levensvisie — wat als grote lijn in het werk naar voren komt. Dat thema kan expliciet worden genoemd en uitgedragen, en dan valt het te vergelijken met een boodschap,
Hoeveel onderwerpen in een zin?
Wat is het onderwerp (o)? Het onderwerp (o) van een zin hangt samen met de persoonsvorm. Een zin geeft weer wat er met het onderwerp aan de hand is, wat het onderwerp overkomt of doet. In een zin (zonder bijzinnen) zit altijd maar één onderwerp. Het is belangrijk dat je weet dat het onderwerp uit meerdere woorden kan bestaan! Hoe vind je het onderwerp (o)?
|
|
Hieronder worden de stappen uitgelegd.
1 | Zoek de persoonsvorm (pv). |
Maak de zin vragend of zet hem in een andere tijd. Persoonsvorm
|
Zin | Vraagzin / Andere tijd | Persoonsvorm | ||
Het blije kind hinkelt. | → | Hinkelt het blije kind? | → | hinkelt | |
Het blije kind hinkelt. | → | Het blije kind hinkelde, | → | hinkelt |
Het blije kind hinkelt. Vraagzin → Hinkelt het blije kind? Persoonsvorm → hinkelt Het blije kind hinkelt. Andere tijd → Het blije kind hinkelde, Persoonsvorm → hinkelt
2 | Zoek het onderwerp (o). |
Wie of Wat + de persoonsvorm. Onderwerp
Zin | Wie / Wat + pv | Onderwerp | ||
Het blije kind hinkelt. | → | Wie hinkelt? | → | Het blije kind |
Het blije kind hinkelt. Wie/wat + pv → Wie hinkelt? Onderwerp → Het blije kind
* | Het onderwerp kan uit meerdere woorden bestaan! |
Het onderwerp uit deze voorbeeldzin bestaat uit meer woorden. Het woord blije vertelt namelijk iets over het kind. Het kind is blij, dat hoort bij het kind, dus ook bij het onderwerp. Onderwerp (o)
- Zoek eerst de persoonsvorm in de zin; maak de zin vragend of zet hem in een andere tijd.
- Zet Wie of Wat voor de persoonsvorm.
- In een zin zit altijd maar één onderwerp.
- Het onderwerp kan uit meerdere woorden bestaan.
: Wat is het onderwerp (o)?
Is Liefde een genre?
De liefdesroman is een genre uit de zogenaamde triviaalliteratuur, waarvan de verhaallijn zich sterk concentreert op een romantische verhouding tussen twee protagonisten. Het genre is voornamelijk gericht op een vrouwelijk publiek en de boeken verschijnen vaak in serievorm.
Welke genres van boeken zijn er?
genre – Etym : Lat. genera = soorten; meervoud van genus = afkomst, soort, klasse. Aanduiding voor de inhoudelijk en formeel bepaalde soorten of klassen van literaire teksten. De genres waarin de literatuur wordt opgedeeld zijn zeer talrijk. Men onderscheidt in de praktijk hoofdgenres ( lyriek, epiek, dramatiek ), subgenre s (roman, novelle, verhaal, sonnet, kwatrijn e.d.) en historisch bepaalde genres (dageraadslied, ridderroman, klassiek blijspel e.d.).
- De indeling in hoofdgenres gaat terug op Plato en Aristoteles.
- De eerste onderscheidde in De Staat drie soorten van ‘vertellen’: een eenvoudig verhaal (de auteur vertelt zelf), een verhaal door middel van nabootsing (de auteur is afwezig en laat personages spreken) of een verhaal door vermenging van beide (de auteur vertelt zelf, maar laat ook de personages spreken).
Op grond van de vraag ‘wie spreekt er’? leidde dit later tot een indeling van literatuur in (subjectieve) lyriek, (objectieve) dramatiek en (gemengde) epiek. Aristoteles kwam, maar op grond van een ander criterium, nl. de graad van imitatie ( mimesis ) van de werkelijkheid, tot een enigszins gelijkaardige indeling als zijn leermeester, waarbij vooral vertelkunst (epiek) en voorstellingskunst (dramatiek) tegenover elkaar werden gezet.
In de middeleeuwen hanteerde men, onder invloed van Diomedes, veelal ook een driedeling: het dramatische genre (de auteur spreekt niet, zoals in de dialogen van de klucht); het verhalende genre (de auteur spreekt, zoals in het leerdicht); en het gemengde genre (zoals in het epos, waar auteur en personages spreken).
In de Latijnse poëtica’s van de 17 de eeuw (bijv. bij Vossius) vindt men Aristoteles’ tweedeling terug, maar tegelijkertijd ziet men in de retorica een driedeling (genera dicendi, genera elocutionis ), gebaseerd op de drie stijlmiddelen van de ars persuadendi,
Ze zijn verbonden met bepaalde (sub)genres, zoals het genus humile (lage stijl) met het blijspel en het genus sublime (verheven stijl) met het epos. Maar in de renaissance ziet men ook andere tendensen. Een auteur als Bruno deed zelfs de uitspraak dat er evenveel poëziegenres zijn als dichters. Het zal echter tot de romantiek duren voordat dit soort uitspraken op grotere schaal voorkomt.
De driedeling blijft wel dominant en wordt nog versterkt door Goethes ‘Naturformen der Poesie’. Hij zag de genres als natuurlijke zijnsvormen of als ‘wezenlijk’ bepaalde grondhoudingen van de mens. Deze grondhoudingen kunnen worden omschreven als de wisselende verhouding tussen subject en object. Ieder der punten en de daartegenover gelegen zijde zouden een onherleidbare oppositie uitdrukken (bericht/uitbeelding; handeling/toestand; dialoog/monoloog); ieder van de zijden hun binaire verwantschap. Petersen definieerde het als volgt: lyriek is monologische uitbeelding van een toestand, epiek is monologisch bericht van een handeling, dramatiek is dialogische uitbeelding van een handeling.
Een dergelijke benadering houdt echter veel te weinig rekening met de historische ontwikkeling die de hoofdgenres hebben doorgemaakt, met de vele ‘tussenvormen’ die de literatuur rijk is en met andere mogelijke genrebepalende criteria van stilistische (bijv. poëzie-proza), pragmatische (bijv. belerend-onderhoudend) of grafische aard (bladspiegel).
Daarom schiet een statische definitie van zgn. ahistorische genrecategorieën of ‘wezensvormen’ steeds tekort. Toch blijft de driedeling en de zoektocht naar het ‘wezen’ van de hoofdgenres doorwerken, zij het minder als een strikte scheiding tussen soorten literaire werken.
Zo hanteert Emil Staiger ( Grundbegriffe der Poetik, 1946) het onderscheid lyrisch, episch en dramatisch als eigenschappen die samen in één werk kunnen voorkomen, met name als elementen van stijl en visie. Tegenwoordig vat men dan ook het genrebegrip veeleer op als een postulaat, als een abstractie waarmee in de werkelijkheid geen enkele literaire tekst (volledig) correspondeert.
Dit is a fortiori het geval voor historisch duidelijk gesitueerde tekstsoorten die het corpus van de genoemde hoofdgenres uitmaken. Op het eerste gezicht lijkt alles wel mooi geordend te kunnen worden: onder epiek ressorteren bijv. epos en roman, novelle, short story, enz.
en verder binnen het genre roman subgenres als de picareske roman, de ontwikkelingsroman, de streekroman e.d. Tot de dramatiek rekent men dan genres als tragedie, komedie en klucht, en verder subgenres zoals de comédie d’intrigue, comédie larmoyante, vaudeville, enz. En hetzelfde zou kunnen gelden voor de lyriek, met genres als de ode, de elegie, het sonnet en subgenres of varianten als het petrarcasonnet, het shakespearesonnet, het ronsardsonnet e.d.
Zo’n doorgedreven ordening binnen de drie hoofdgenres doet echter geen recht aan een aantal tekstsoorten die veeleer op psychosociale en functionele gronden onderscheiden moeten worden en die het traditionele genresysteem doorkruisen. Zo manifesteren zich ‘genres’ als arbeidersliteratuur, vrouwenliteratuur, jeugdliteratuur op grond van schrijver of geïntendeerd publiek.
- Zo leidt de specifieke werkzaamheid van bepaalde teksttypes tot classificaties als bekentenisliteratuur, gebruiksliteratuur, tendensliteratuur, ontspanningsliteratuur, enz.
- Deze en gelijkaardige ordeningen steunen, net zoals die onder de drie hoofdgenres, op een zgn.
- Genrebewustzijn, d.w.z.
- Een soort kader waarin men teksten schrijft en leest, of nog: een verwachtingshorizon die opgeroepen wordt door formele, inhoudelijke en/of pragmatische gegevens.
Een dergelijk genrebewustzijn is echter geen statisch concept. Immers, teksttypes van welke aard ook evolueren voortdurend binnen een ruime marge: schrijvers parodiëren, nemen over, verbeteren, reageren en willen het vaak heel anders doen, en lezers voelen zich thuis in een genre, of ontgoocheld, vervreemd, enz.
Zie esthetiek van de identiteit/oppositie ). In de praktijk van het postmodernisme valt het bijv. op dat de grenzen van de genres erg vlottend zijn (grensverkeer, grensvervaging, ‘breuken’ en ‘onregelmatigheden’).M.a.w. genres en subgenres functioneren steeds m.b.t. het geheel van de andere genres, dus van de literatuur(opvattingen) op een bepaald moment in de geschiedenis.
Zoals in de literaire historiografie opteert men daarom meer en meer voor een functionele aanpak. Groepen van teksten worden beschreven in hun synchronische en diachronische relaties met elkaar en met ‘andere’ (al dan niet canonieke) teksten. Men krijgt dus oog voor de veranderlijkheid zelf van de genrecategorieën en genregrenzen en probeert de principes van die evolutie te achterhalen (zie systeem(theorie) ).
- Overigens blijven de interacties niet beperkt tot zgn.
- Literaire teksten.
- Genres en subgenres zijn nl.
- Bij hun ontstaan vaak antwoorden op nieuwe noden of behoeften in de maatschappij die in of door vroegere genres niet (of minder adequaat) konden worden verwoord.M.a.w.
- Binnen literaire systemen worden op een bepaald moment in de geschiedenis uit de vele mogelijkheden van talige communicatie (verwoording van de werkelijkheid) bepaalde modellen gekozen die aan specifieke noden (esthetische, sociale, enz.) tegemoetkomen.
Literaire genres reageren aldus ook op andere ‘teksten’ die de cultuur uitmaken: religieuze, politieke, wetenschappelijke en juridische vormen van discours, zowel als plastische kunsten, film en audiovisuele media. Dit alles wijst erop dat de genrestudie niet alleen een kwestie is van ‘vormen’, maar ook van normen en waarden.
Genreonderzoek richt zich dan ook steeds meer op de literaire opvattingen die in een bepaalde tijd richtinggevend zijn geweest voor de voorkeur die men voor bepaalde soorten literatuur heeft gehad en op de wijze waarop men ze in verband daarmee heeft gedefinieerd. Zie ook intertekstualiteit en teksttype,
Lit : G. Stuiveling, ‘Hardop denken over het genrebegrip’ in Handelingen 26 e filologencongres (1960), p.66-77 • S. Dresden, ‘Het begrip “genre”‘ in Handelingen 26 e filologencongres (1960), p.77-85 • W. Kayser, Das Sprachliche Kunstwerk (1971 15 ), p.330-387 • K.
Hempfer, Gattungstheorie (1973) • G. Genette, Introduction à l’architexte (1979) • M. Bal (red.), Literaire genres en hun gebruik (1981) • G.S. Morson, The boundaries of genre (1981) • A. Fowler, Kinds of literature. An introduction to the theory of genres and modes (1985) • J.M. Schaeffer, Qu’est-ce qu’un genre littéraire? (1989) • L.
Wesseling, ‘Genre’ in W. van Peer & K. Dijkstra (red.), Sleutelwoorden (1991), p.58-66 • D. de Geest & H. van Gorp, ‘Literary genres from a systemic functionalist perspective’ in Reconceptions of genre, themanummer European journal of English Studies (EJES) (1999), p.33-50 • G.